Communicatie tussen bedrijven, netbeheerders, elektriciteitsproducenten en regionale overheden moet beter
06.01.2025 Gijs de Koning
De reflectie op Cluster Energiestrategieën 3.0 wijst uit dat er nog veel winst te behalen valt in de communicatie tussen bedrijven, netbeheerders, elektriciteitsproducenten en regionale overheden om de energietransitie zo soepel en snel mogelijk te laten verlopen. Betrokkenen vanuit met name de bedrijven geven echter aan dat het bijdragen hieraan aanvoelt als dubbel werk en het proces voor het opstellen van de energiestrategieën ging langzaam van start.
Voor het aanleggen van energie-infrastructuur is veel voorbereiding nodig en het vergt behoorlijke investeringen van partijen als netbeheerders en de industrie. Om te voorkomen dat partijen gaan wachten op elkaar met het maken van de investeringen in elektriciteitsnetten, waterstofnetten, CO2-afvanging en warmtenetten heeft de Rijksoverheid in 2021 het nationale Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI) opgezet. Onderdeel hiervan is het opzetten van De clusters zijn verschillende regio’s waarin industrie en infrastructuur bij elkaar komen. De Cluster Energiestrategieën zijn opgesteld (CES’en) om de communicatie tussen de partijen te stroomlijnen.
Er zijn in Nederland zes energieclusters: Noord-Nederland, Noordzeekanaalgebied, Rotterdam-Moerdijk, Zeeland/West-Brabant, Chemelot en de decentrale industrie. De dialoog tussen deze partijen levert beter inzicht op in wederzijdse afhankelijkheden en de randvoorwaarden voor verduurzaming.
Uitdagingen voor CES
Het proces voor het opstellen van de energiestrategieën kwam in de derde iteratie van de CES’en traag op gang. Door onduidelijkheid over doelen, afspraken en procedures wisten de partijen niet goed waar ze moesten beginnen. Ook werden tussentijdse deadlines verschoven waardoor de clusters uiteindelijk minder tijd over hadden om de gewenste data voor de uiteindelijke versie van het CES 3.0 aan te leveren. De data werd dan ook door verschillende netbeheerders gezien als van weinig toegevoegde waarde.
Bedrijven moeten binnen de CES’en aangeven wat hun toekomstige plannen zijn die invloed hebben op de energie infrastructuur. Zo kan er vooraf worden bepaald waar de behoeftes liggen en hoe groot deze behoeftes zijn. Echter ervaren bedrijven het aanleveren van deze data als dubbel werk, omdat zij ook voor andere trajecten dezelfde data moeten aanleveren. Hierdoor neemt het draagvlak voor de CES’en af, wordt gesteld in de reflectie. Daarnaast zijn de bedrijven ontevreden over de terugkoppeling van de netbeheerders over of de door hun aangeleverde plannen überhaupt haalbaar zijn.
In de CES 3.0 ronde is een Data Safe House (DSH) opgezet, maar deze bleek weinig succesvol. Met de DSH moest vertrouwelijke data van bedrijven over hun verduurzamingsplannen toegankelijk worden gemaakt voor geautoriseerde partijen. De data wordt op een gestandaardiseerde manier aangeleverd zodat het makkelijk te interpreteren is voor netbeheerders, terwijl de privacy van de gevoelige bedrijfsinformatie wordt gewaarborgd. In de reflectie wordt geschreven dat het DSH alleen in het cluster Rotterdam-Moerdijk een volwaardige rol speelde. In andere clusters kwam het gebruik van de DSH lastig op gang vanwege juridische en organisatorische barrières. Wel erkennen netbeheerders en bedrijven dat het DSH belangrijk is voor de informatieverzameling en -uitwisseling in de toekomst.
Emissiereducties
Ondanks de beperkende factoren is er veel vooruitgang geboekt op het gebied van dataverzameling en komt de potentiële emissiereductie in 2030 uit op maar liefst 37 megaton. Deze CO2-emissiereductie, vertegenwoordigt een aanzienlijk deel van de 116 megaton die Nederland in 2030 moet hebben gereduceerd volgens de nationale klimaatdoelstellingen. Van deze 37 megaton komt de grootste emissiereductie uit CO2-afvang en -opslag, namelijk 12,4 megaton. Andere belangrijke bijdragen worden geleverd door productieverenigingen (8,4 megaton), het inzetten van waterstof (7,4 megaton) en elektrificatie van de industrie 3,5 megaton.
Of deze emissiereducties daadwerkelijk gehaald gaan worden is volgens het rapport nog onzeker, omdat hier veel vergunningstrajecten, infrastructuuruitbreidingen en financiering aan vooraf gaan. Het rapport stelt zelfs dat: “Gezien dit grote aandeel van projecten in de beginfase, is het onwaarschijnlijk dat de potentiële emissiereductie zoals beschreven in de CES’en 3.0, met name in 2030, tijdig gerealiseerd gaat worden.”
De doelstelling van het kabinet is om tegen 2030 29,1 megaton aan CO2-reductie te behalen. Volgens het rapport lijkt dit buiten bereik. Dit komt onder andere doordat de potentiële emissiereductie van de industrie al is afgenomen tegenover vorig jaar. Deze wijst op 19 megaton in de derde iteratie, tegenover 26 in de tweede iteratie uit 2022. De afname is voornamelijk in het cluster Rotterdam Moerdijk. De oorzaak hiervan is niet goed te herleiden uit CES 3.0.
Aanbevelingen
De Reflectie op Cluster Energiestrategieën 3.0 doet een aantal aanbevelingen om in de toekomst de processen te verbeteren. De belangrijkste hierin is het vereenvoudigen van het proces. Door minder focus te leggen op uitgebreide data-analysen en meer nadruk te leggen op het doorgeven van de belangrijkste wijzigingen, wordt de tijdinvestering voor bedrijven verlaagd en zullen ze meer geneigd zijn te participeren in het delen van hun data.
Daarnaast ziet de reflectie een belangrijke rol voor het DSH. Een belangrijke aanbeveling om de toegankelijkheid hiervan te verhogen is het toevoegen van een API – een stukje software dat integratie tussen twee verschillende programma’s mogelijk maakt – en flexibele voorwaarden om deel te kunnen nemen.
Als laatste zal er, om de participatie te verhogen, betere terugkoppeling moeten zijn van de netbeheerders over de haalbaarheid en planning van infrastructuurprojecten. Zo kunnen ook kleinere bedrijven beter inschatten waar ze wel en niet op moeten inzetten.