Uitvoeringskosten decentralisering klimaat- en energiebeleid lopen op tot 876 miljoen in 2025

09.04.2024 Gijs de Koning

Uitvoeringskosten decentralisering klimaat- en energiebeleid lopen op tot 876 miljoen in 2025

In het kader van het nationale Klimaatakkoord presenteerde de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) op 28 maart een advies aan het Rijk over de decentralisatie van het klimaat- en energiebeleid. Het advies richt zich op hoe de decentralisatie het beste kan worden gerealiseerd en wat de verschillende bestuursorganen nodig hebben om de energietransitie succesvol uit te voeren.

Om de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs te halen adviseert de ROB om meer verantwoordelijkheid te leggen voor het uitvoeren van het klimaat- en energiebeleid bij de gemeente, de provincies en waterschappen. Dit betekent dat de uitvoering voor het aanleggen van warmtenetten, windmolen-en zonneparken en het verduurzamen van gebouwen door de decentrale overheden moet worden gedaan. Hiervoor moeten meer uitvoeringskosten worden gemaakt, moet er meer kennis worden vergaard en zal er zekerheid vanuit het Rijk moeten komen voor het maken van de investeringen. Het doel van het beleid is om de CO2 uitstoot met 55 procent te reduceren in 2030 ten opzicht van 1990.

Kosten decentralisering
Andersson Elffers Felix (AEF) en Improven zochten, in opdracht van de Raad voor het Openbaar Bestuur, uit welke kosten er gemoeid gaan met de decentralisering van het klimaatbeleid. De kosten voor het uitvoeren van het klimaatbeleid zijn het hoogst bij de gemeenten. AEF adviseert dat de gemeenten gezamenlijk 775 miljoen euro nodig hebben in 2025 om de extra uitvoeringskosten te maken die gemoeid zijn met het halen van de klimaatdoelen in 2030. Deze kosten lopen op tot 1.037 miljoen in 2030.

De verwachtte uitvoeringskosten zijn hoger opgelopen dan bij het onderzoek in 2020. Over de gehele periode van 2025 tot en met 2030 zijn de kosten in het meest recente onderzoek bij de gemeenten 39 provincies hoger uitgevallen, bij de provincies 164 procent en bij de waterschappen 113 procent.  Het verschil komt doordat het in het recente onderzoek meer taken zijn meegerekend. Het gaat hierbij om taken die wel in het hele klimaat- en energiebeleid zijn opgenomen maar niet in het Klimaatakkoord. Ook de problematiek rond netcongestie zorgt voor meer kosten dan aanvankelijk gedacht.

De kosten voor gemeentes zitten hem voornamelijk in het aanleggen van warmtenetten. AEF en Improven voorzien dat er in de toekomst misschien een verplichting moet komen om dit proces te versnellen. Het is namelijk lastig voor gemeenten om hele wijken achter het idee van de aanleg van een warmtenet te krijgen.

Voor de provincies en de waterschappen hebben AEF en Improven berekend dat de uitvoeringskosten respectievelijk 64 en 37 miljoen euro zijn. Het totaalbedrag dat geïnvesteerd moet worden om de uitvoeringskosten te dekken tussen 2025 en 2030 over de gemeenten, de provincies en de waterschappen komt hiermee op 5,9 miljard euro. 

Voor de provincies zitten de uitvoeringskosten hem voornamelijk in het verduurzamen van het eigen vastgoed en de uitstoot van het busvervoer terug brengen naar nul.

De waterschappen moeten gaan investeren in de zuiveringsinstallaties en gemalen. De kosten die hiervoor gemaakt moeten worden zijn echter minder duidelijk omdat de gemalen en installaties na loop van tijd zijn afgeschreven. Wanneer deze worden vervangen door energiezuinige varianten is er wellicht geen sprake van meerkosten.

Lokale kennis
De kennis van de omgeving ligt al bij de gemeenten daarom is het logisch om de verantwoordelijkheid ook hier te leggen. Hetzelfde geldt voor de provincies en de waterschappen.

Het is belangrijk dat de kennis over het uitvoeren van de verduurzaming kan worden gedeeld omdat bijvoorbeeld kleinere gemeentes minder capaciteit hebben om zelf de benodigde kennis te vergaren. Om een wisselwerking van kennis te verkrijgen adviseert de ROB om nationale kennis toegankelijk te maken voor de decentrale overheden en vice versa.

Zekerheid
De ROB adviseert dat gemeenten en provincies de middelen krijgen om het klimaatbeleid uit te voeren, en dat hierin zekerheid komt, ook over wanneer de bedragen zullen worden ontvangen. Zonder zekerheid kunnen de bestuursorganen moeilijk voor meerdere jaren personeel aannemen en investeringen doen die nodig zijn om de energietransitie mogelijk te maken. In het onderzoek van AEF wordt alleen uitgegaan van de kosten tot en met 2030. De ROB benadrukt dat er ook na 2030 nog kosten zullen moeten worden gemaakt, waarvan de toezeggingen ook van zekerheid moeten worden voorzien.

Momenteel is er voor de gemeenten, provincies en waterschappen geen stok achter de deur om kosten te maken om het Klimaatakkoord voor 2030 te behalen. Door het klimaatbeleid te decentraliseren en meer verantwoordelijkheden te leggen bij de decentrale overheden komt er meer duidelijkheid in het beleid en kunnen er hardere eisen worden gesteld. Hierin moet een balans worden gevonden tussen inmenging van het Rijk om de harde eisen te stellen en de zelfstandigheid van de decentrale bestuursorganen.

Als het advies van de ROB door de Rijksoverheid wordt overgenomen, zullen met name gemeentes veel veranderingen moeten doorvoeren om het klimaat- en energiebeleid te realiseren. De ROB adviseert dan ook om continu de voortgang te blijven monitoren en de instrumenten te implementeren om waar nodig “decentrale overheden te stimuleren en uiteindelijk te dwingen tot de uitvoering van bepaalde taken.”