‘Er is meer dan CO2-reductie, de energietransitie gaat om wat voor economie wil je eigenlijk zijn?’
11.09.2023 Jan de Wit

Afgelopen week vond het jaarlijkse energie-event Recharge Earth plaats in Rotterdam Ahoy. Voor Deloitte de ideale gelegenheid om zijn Energy Transition Monitor te lanceren. Volgens Oscar Kraan, manager strategy bij Monitor Deloitte, bevindt de Nederlandse industrie zich op een T-splitsing in de energietransitie, want nu moeten de echte keuzes worden gemaakt. “Als je het succes van de energietransitie wilt meten moet je verder kijken dan alleen de CO2-reductie, dit gaat veel meer over de vraag hoe wil je in de toekomst onze welvaart behouden.”
Wanneer is de energietransitie geslaagd? Velen zullen zeggen dat de Nederlandse energietransitie is gelukt als Nederland in 2050 klimaatneutraal is. Maar dat gaat Kraan te makkelijk, dan zou het verplaatsen van alle CO2-uitstoot naar het buitenland ook een goede uitkomst zijn.
“De energietransitie gaat veel meer om wat voor economie wil je eigenlijk zijn? Zo staat de industrie nu op een T-splitsing; gaan we de-industrialiseren in Nederland of gaan we echt een transitie met elkaar organiseren? Daarvoor moeten duidelijke keuzes worden gemaakt, keuzes die Duitsland bijvoorbeeld recent al heeft gemaakt met de aangekondigde miljardeninvesteringen in de industrie.”
De Nederlandse industrie heeft zijn uitstoot van broeikasgassen recentelijk al fors verlaagd. Voor een belangrijk deel kwam dat door de hoge energieprijzen die ertoe hebben geleid dat de industrie zijn productie terugschakelde en daardoor minder uitstootte. Om de klimaatdoelstellingen te halen zijn er fundamentele keuzes nodig, zowel qua de gewenste uitkomst als de benodigde randvoorwaarden, zoals een geschikte energie-infrastructuur.
“Er wordt nog wel eens onderschat hoe groot deze keuzes zijn, omdat dit soort veranderingen altijd marktgedreven waren. Daarnaast staan er veel banen en een stuk strategische autonomie op het spel. Welke en hoeveel industriële productie wil je zelf houden? Dit keuzeproces is gestart met de maatwerkafspraken, maar die lopen nu vast op de randvoorwaarden.”
Een week na de val van het kabinet stuurden demissionair ministers Micky Adriaansens (Economische Zaken en Klimaat), Rob Jetten (Klimaat en Energie) en Christianne van der Wal (Natuur en Stikstof) en Vivianne Heijnen, demissionair staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, een routekaart voor de verduurzaming van de industrie naar de Tweede Kamer. Het kabinet was van plan om vol op verduurzaming in te zetten.
Om tot de enorm ambitieuze CO2-reductie van 60 procent tegen 2030 en 100 procent tegen 2050 moesten er tot en met 2025 bindende afspraken worden gemaakt tussen de overheid en de industrie. Hoewel er maar zeven zachtere intentieverklaringen waren gesloten, in plaats van de twintig gewenste maatwerkafspraken, leek de-industrialisatie niet de gewenste uitkomst voor het kabinet.
“Het is belangrijk dat overheid en industrie deze weg samen uitstippelen. Juist vanwege die banen, strategisch belang en het gewenste productiekarakter aan de ene kant en de noodzakelijke energie-infrastructuur aan de andere kant moeten private en publieke belangen hier worden gecombineerd. Want als het in Nederland al niet lukt om deze transitie te maken, waar gaat dat dan wel gebeuren?”
Hoe staan de Nederlandse sectoren er werkelijk voor?
Om de verduurzaming van – onder andere – de Nederlandse industrie te monitoren op meer dan alleen CO2-reductie heeft Deloitte de Energy Transition Monitor ontwikkeld. “Daarin kijken we bijvoorbeeld naar welke industriële gassen nou daadwerkelijk worden gereduceerd. Zo is de uitstoot van industriële gassen bijvoorbeeld met 44 procent gedaald, maar die van CO2 nauwelijks. De echte transitie moet nog beginnen”, stelt Kraan.
Eigenlijk geldt dat voor alle vijf de sectoren. De gebouwde omgeving, elektriciteit, industrie en mobiliteit heeft Deloitte dan ook opgenomen in zijn Energy Transition Monitor. “Hiervoor brengen we statistische gegevens, perspectieven van belanghebbenden en een analyse van het publieke sentiment samen. Dit doen we echt voor de energietransitie en daarom laten we de landbouw en landgebruik buiten beschouwing.”
Zo zijn de nationale energiegerelateerde emissies in 2022 met 32 procent afgenomen ten opzichte van 1990, maar worden de emissies van de internationale lucht- en scheepvaart en geïmporteerde producten hier niet in meegenomen. “Nederland heeft daar een duidelijk aandeel in, dus voor dat deel moeten we ook echt verantwoordelijkheid nemen.” Daarbij moet de vraag naar moleculaire energie ook koolstofarm worden door het stimuleren van groene waterstof en de gerichte inzet van biomassa.
Waar lucht- en scheepvaart het meer van groen(e) gas en waterstof zullen moeten hebben, biedt elektrificatie de meeste potentie voor de gebouwde omgeving en mobiliteitssector. En hoewel de ontwikkeling relatief snel gaat, valt het daadwerkelijke aandeel voorlopig nog tegen. Zo is maar 15 procent van de in Nederland verbruikte energie afkomstig van hernieuwbare bronnen, waarin biomassa nog altijd het grootste aandeel heeft.
En ondanks dat Nederland het hoogste aantal laadpalen per inwoner en een flink aantal elektrische auto’s heeft, vertegenwoordigen elektrische voertuigen slechts 1,5 procent van het energieverbruik van de mobiliteitssector. “Elektrificatie in de mobiliteit gaat nou eenmaal over veel meer dan Tesla’s en snelladers. Hier zullen we nog echt grote stappen moeten zetten.”
Om de doelstellingen uit het Klimaatakkoord in 2030 te halen, moeten er 570 laadpalen per dag worden geïnstalleerd. Daarnaast zou de verwarming van 600 huizen per dag moeten worden geëlektrificeerd en moet er tot 2050 om de dag een windmolen worden gebouwd.
Over de gebouwde omgeving is Kraan een stuk optimistischer. “Gemiddeld gebruikt een op de drie huishoudens al minstens één schone energietechnologie – zonnepanelen, elektrische auto's of warmtepompen. Hoewel nog voornamelijk bij mensen die het zelf kunnen betalen, is de groei wel substantieel en zien we dat de acceptatiegraad snel groeit.”
Het publieke sentiment
Een laatste element dat Deloitte aan de Energy Transition Monitor heeft toegevoegd is het publieke sentiment. Draagvlak voor het beleid is essentieel voor het succes van de energietransitie in een democratische samenleving.
Zowel nationaal als Europees begint de weerstand tegen vooruitstrevend klimaat- en energiebeleid echter toe te nemen. Maar uit de meest recente Klimaat- en Energieverkenning van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) bleek dat het kabinetsbeleid zou leiden tot een CO2-reductie van 39 tot 50 procent.
Deloitte becijferde dat er momenteel 32 procent CO2-uitstoot is gereduceerd ten opzichte van 1990. Om de doelstelling van 55 procent CO2-reductie in 2030 te halen, schatte het PBL in dat er 12 tot 36 megaton aan CO2-equivalenten extra zouden moeten worden gereduceerd. Om 60 procent te halen is er een extra emissiereductie van 23 tot 48 megaton nodig.
Met de in mei geïntroduceerde extra klimaatmaatregelen – die optellen tot 22 megaton extra CO2-reductie – lijkt 55 procent reductie haalbaar, maar het streefdoel van 60 procent CO2-reductie in 2030 blijft buiten bereik. Terwijl het huidige tempo nog altijd te laag ligt om de doelstellingen voor 2030 te halen. Dat betekent dat verdere versnelling en dus ook moeilijke beslissingen noodzakelijk zullen zijn.
Om dat voor elkaar te krijgen moet het publiek worden meegenomen vindt Kraan. “Zonder sociaal draagvlak gaat de energietransitie gewoon niet lukken. We hebben een uitgebreide analyse gedaan op sociale media en daaruit blijkt dat de meningen over de energietransitie steeds verder uiteen beginnen te lopen. Of men vindt dat het veel te snel gaat of veel te langzaam.”
Deloitte onderzocht hiervoor zo’n 10.000 berichten verspreid over tien jaar op X (het vroegere Twitter), dit waren de 1.000 meest populaire berichten over energie per jaar. “De energietransitie begint steeds meer te polariseren.” Juist daarom moet de overheid de moeilijke keuzes duidelijk nemen én begrijpelijk kunnen uitleggen.
“Er zit hier een relatie met subsidies; wie krijgt wat en waarom? We vragen grote bedrijven om te versnellen, maar het sentiment rondom de ondersteuning is erg negatief. Je moet daarom ook kijken naar het vaststellen van gedragsnormen en successen vieren”, stelt Kraan. Alleen zo wordt duidelijk waarom de moeilijke besluiten moeten vallen en wat dit uiteindelijk op zal leveren.