Opwekcapaciteit van wind- en zonne-energie op land wordt steeds groter, maar 55 terawattuur in 2030 is “heel erg onwaarschijnlijk”

12.12.2024 Jan de Wit

Opwekcapaciteit van wind- en zonne-energie op land wordt steeds groter, maar 55 terawattuur in 2030 is “heel erg onwaarschijnlijk”
©GroenLeven

Al sinds 2022 ziet het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) het aantal zon- en windprojecten afnemen dat in ontwikkeling is. In de Monitor RES van dit jaar is dat niet anders en ondanks dat het halen van het doel van ten minste 35 terawattuur duurzaam opgewekte energie in 2030 “heel erg waarschijnlijk” is, zaten er niet eerder zo weinig nieuwe zon- en windprojecten in de pijplijn. Het streefdoel van 55 terawattuur is daardoor “heel erg onwaarschijnlijk” geworden.

PBL concludeert in de Monitor RES dat het vermogen van wind- en zonneparken op land snel is toegenomen, waardoor deze 17 procent meer stroom hebben opgewekt dan vorig jaar. Deze 30 terawattuur is goed voor een kwart van de huidige totale elektriciteitsopwekking. Dit aantal zal naar verwachting doorgroeien naar 37 tot 45 terawattuur in 2030.

Hiermee is de bandbreedte niet alleen scherper gesteld, maar ook hoger ten opzichte van de 34 tot 44 terawattuur die PBL vorig jaar verwachte voor 2030. Het doel van 35 terawattuur in 2030, zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord, wordt daarmee “heel erg waarschijnlijk” gehaald.

Hoewel er dit jaar dus veel vermogen beschikbaar is gekomen, is dat vanwege een opdrogende pijplijn van nieuwe zon- en windprojecten voor de komende jaren sterk de vraag. Door netcongestie, onzekerheid over afstandsnormen voor windturbines en strengere regels voor zonneparken worden er steeds minder nieuwe projecten aangekondigd. Zelfs sommige wind- en zonneparken met een vergunning en subsidie worden nog geschrapt. Hierdoor wordt het streefdoel van 55 terawattuur “heel erg onwaarschijnlijk”.

Het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (NP RES) merkt dat de dertig RES-regio’s aan het streefdoel willen vasthouden. Ongeacht of het streefdoel wordt gehaald, ook na 2030 zullen er namelijk nog fors meer zon- en windprojecten bij moeten komen. Zo zal de hernieuwbare elektriciteitsopwekking op land – door de elektrificatie van de samenleving – tot 2050 met een factor drie tot vijf moeten groeien. PBL roept daarom op om nu al na te denken over behoud van draagvlak en een integratie met andere ruimtelijke claims, zoals woningbouw en natuur.

©NP RES

Het behouden van natuur en landschap wordt door omwonenden genoemd als grootste prioriteit na het streven naar lage kosten. PBL heeft daarom twaalf RES-regio’s geanalyseerd, waaruit blijkt dat in 40 procent van de zoekgebieden voor wind- en zonneparken ook beschermde natuur ligt. Het niet door laten gaan van energieprojecten vanwege de natuur noemt PBL “een gemiste kans”. Natuurinclusieve zonneparken bieden immers aanvullende mogelijkheden voor dieren en planten, iets wat veel burgers volgens PBL belangrijk vinen. Daarbij wijst PBL ter illustratie op Zonnepark Klarenbeek, waar na aandringen van omwonenden extra vegetatie is toegevoegd.

RES-regio’s zouden volgens PBL meer aan de slag kunnen met dit soort initiatieven. Ook omdat er in het Klimaatakkoord is afgesproken dat er binnen energieprojecten wordt gestreefd naar minstens de helft lokaal eigenaarschap. In de praktijk lukt dit nauwelijks en omwonenden kunnen energieprojecten daarom in toenemende mate als onrechtvaardig gaan ervaren.

Dat intensievere samenwerking tot goede en concrete resultaten kan leiden, blijkt ook uit de voorbeelden die NP RES noemt in Hart van Brabant en de regio Drechtsteden. In het eerste voorbeeld ontwikkelden acht gemeenten en Energiefonds Brabant een Publiek Ontwikkelbedrijf dat ervoor zorgt dat de opbrengsten van wind- en zonne-energie in de regio blijven. In het tweede voorbeeld stemmen ondernemers van bedrijventerrein Antoniapolder in Henrik-Ido-Ambacht hun elektriciteitsgebruik op elkaar af om het stroomnet te kunnen ontlasten.

Om in de toekomst over voldoende hernieuwbare energie te beschikken, is het volgens NP RES noodzakelijk dat “(nationaal) beleid genoeg ruimte laat voor doorgroei van wind- en zonne-energie op land”. Het verbouwen van de energie-infrastructuur en het ondersteunen van lokale energievoorziening met meer speelruimte in de wetgeving, bijvoorbeeld voor pilots, is hierbij nodig. Ten slotte zijn financiële prikkels van belang om energie meer lokaal te delen, zoals in energiehubs.